De waarde van geld

De Amerikaanse zakenman Chuck Feeney had in 1982, na de verkoop van zijn taxfree winkelbedrijf, ineens het onvoorstelbare vermogen van negen miljard dollar op zijn rekening staan. Maar in tegenstelling tot nogal wat andere superrijken zag hij die berg geld niet als een vaste waarde op zijn bankrekening. Integendeel: hij bezwoer zijn vrienden om nagenoeg dat hele bedrag op te maken. Nog tijdens zijn leven, en uitsluitend aan goede doelen. Hij richtte een organisatie op die zich met dat nobele werk zou gaan bezighouden. Dat ging nog niet zo makkelijk. Pas een kleine veertig jaar later, in de zomer van 2020, was al zijn geld – minus een relatief bescheiden spaarpotje voor de laatste jaren van zijn leven – op. Wat zei Feeney bij de opheffingsceremonie van zijn goede doelenclub? “Het voelt erg goed om dit af te ronden. Ik zie weinig reden om het geven uit te stellen als er zoveel goeds kan worden bereikt door goede doelen te steunen. Bovendien is het veel leuker om te geven terwijl je leeft dan om te geven terwijl je dood bent.”
Die boodschap van Feeney zette me aan het denken. Natuurlijk, ook ik wilde ‘later rijk worden’, zei ik als kind. Maar toen het rond mijn veertigste nog steeds niet was gelukt om miljonair te zijn of zelfs maar iets dat daarop leek, merkte ik dat ik daar helemaal niet mee zat. Ik had genoeg geld om mijn kinderen en mijzelf een goed leven te bezorgen en dat was genoeg, vond ik.
Maar stel – de jackpot zou een keer op mijn adres vallen? Wat zou ik met dat feitelijk onnodige extra geld dan doen? De verleiding om er toch een mooiere auto of een groter huis van te kopen is groot. Maar als je dan leest hoe Amerikaanse multimiljonairs hun rijkdom ervaren, schrik je. Aan een journalist van de New York Times vertelden ze gebukt te gaan onder angsten – voor verkeerde investeringen, diefstal, hun eigen wantrouwen voor allerlei financiële voorstellen of verzoeken om hulp van vrienden en bekenden. En ook onder die heel bevoorrechte club mensen is sprake van een effect dat ik ooit tijdens economie-les heb geleerd: keeping up with the Joneses. Als de familie Jansen een nieuwe flatscreen in huis haalt en je over de heg vertelt over de zegeningen van nog weer scherper beeld, wordt onbewust je verlangen aangewakkerd naar een televisie die minstens belooft te doen wat die van de Jansens doet. Als rijkaards gelijke tred willen houden met elkaar, betekent dat: elkaar aftroeven met superjachten, buitenhuizen of sportauto’s. Persoonlijk heb ik weleens tussen een paar van die mannen – het waren allemaal mannen, ja – gestaan en me hardop afgevraagd of dit spel niet nogal kinderachtig was. Ach, zeiden ze, zonder zoveel geld begrijp je dat niet.
Dan maar niet.
De conclusie lijkt mij dat een beetje geld weliswaar gelukkig maakt, maar dat massa’s geld dat geluk op zijn minst niet laten toenemen – en maar al te vaak blokkeren. Geld krijgt pas echt waarde als het terechtkomt waar het het grootste verschil kan maken in het leven van mensen. In dubbel opzicht: in materiële zin voor die mensen, en in geestelijke zin voor de gulle gever. Dat had Feeney goed gezien.